
Jurisprudentie
BB2778
Datum uitspraak2007-08-23
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2272 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2272 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Disciplaire straf wegens plichtsvezuim. Uitlatingen gedaan over lopend onderzoek tegen verdachte collega. Overplaatsing.
Uitspraak
06/2272 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2006, 05/3209 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Zuid (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 23 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R. Hermans te Nijmegen. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Tiggelaven en mr. R.F.W. Paulis, beiden werkzaam bij de politieregio Gelderland-Zuid (hierna: politieregio).
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant was ten tijde in geding bij de politieregio werkzaam als analist bij de Centrale Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE), een zogeheten vertrouwensfunctie.
Op 10 februari 2004 is hij ervan op de hoogte gebracht dat zijn collega C die dag werd aangehouden op verdenking van verkrachting dan wel seksueel misbruik. De vrouw van C paste al enkele jaren op de kinderen van appellant.
1.2. Uit tapverslagen van afgeluisterde gesprekken over de telefoonlijn van (mevrouw) C is gebleken dat appellant bij mevrouw C thuis is geweest en met haar daar en later over de telefoon, ook met een andere collega, gesproken heeft waarbij hij uitlatingen heeft gedaan over het strafrechtelijk onderzoek naar C. In verband daarmee is een disciplinair onderzoek naar appellant gehouden, dat geresulteerd heeft in het opleggen van de disciplinaire straf van vermindering van het salarisnummer met twee jaar gedurende twee jaar en in het treffen van de maatregel van overplaatsing naar een algemene functie bij de recherche, niet zijnde een vertrouwensfunctie.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit tot handhaving van deze beide besluiten ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van de standpunten van partijen in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
3.1. De disciplinaire straf.
3.1.1. Appellant heeft in hoger beroep (opnieuw) gesteld dat de korpsbeheerder niet bevoegd was in het kader van het disciplinair onderzoek gebruik te maken van de tapverslagen uit het strafrechtelijk onderzoek. Hij vindt dit gebruik verder onzorgvuldig omdat ten tijde van het vermeende plichtsverzuim geen redelijk vermoeden bestond dat appellant zich tevens schuldig had gemaakt aan een misdrijf, zodat de korpsbeheerder niet op een andere rechtmatige wijze van de verslagen kon kennisnemen. Appellant acht zijn privacyrecht geschonden.
De Raad ziet deze grief geen doel treffen. Volgens vaste rechtspraak in zaken als hier aan de orde (CRvB 22 januari 2004, LJN AO3220 en CRvB 6 april 2006, LJN AW1847 en TAR 2006, 166) is het gebruik van bepaalde bewijsmiddelen slechts dan niet toegestaan, indien zij zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Daarvan acht de Raad hier geen sprake.
3.1.2. Appellant acht zijn belangen verder geschaad door (andere) onzorgvuldigheden in het disciplinair onderzoek. Hij heeft in dat verband gesteld dat hij zijn verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd en dat de voorschriften over samenloop van disciplinair en strafrechtelijk onderzoek zijn geschonden.
Ook deze grief treft naar het oordeel van de Raad geen doel. Voor zover met appellant en de rechtbank al zou worden aangenomen dat inderdaad van enige onzorgvuldigheid in het disciplinair onderzoek sprake is geweest - ook de korpsbeheerder heeft zich achteraf gerealiseerd dat het bijvoorbeeld beter was geweest iedere discussie over deelname aan het onderzoek door de heer [naam] te voorkomen -, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Het onderzoek is geconcentreerd geweest op de afgeluisterde gesprekken. Verder is er geen aanwijzing dat appellant niet in vrijheid zijn verklaring heeft afgelegd.
3.1.3. Met betrekking tot het aan appellant verweten plichtsverzuim, zoals uiteengezet in het na bezwaar gehandhaafde besluit van 1 oktober 2004, is de Raad met de rechtbank en de korpsbeheerder van oordeel dat appellant zich door zijn uitlatingen over het strafrech-telijk onderzoek tegen C onjuist heeft gedragen nu hij daarbij veel verder is gegaan dan het, gegeven zijn relatie tot mevrouw C op zichzelf aanvaardbaar, bieden van morele ondersteuning aan mevrouw C. Waar appellant de integriteit van (medewerkers van) de politieregio in diskrediet heeft gebracht, acht de Raad de aan appellant daarvoor opgelegde straf niet onevenredig zwaar. Dit wordt niet anders wanneer daarbij betrokken wordt dat appellant ook nadeel ondervindt van de jegens hem getroffen maatregel van overplaatsing, die de Raad blijkens de overwegingen onder 3.2. (ook) niet onhoudbaar acht.
3.1.4. De aangevallen uitspraak moet dus worden bevestigd voor zover daarbij het beroep van appellant tegen de disciplinaire straf ongegrond is verklaard.
3.2. De overplaatsing.
3.2.1. Appellant stelt dat het dienstbelang niet vorderde dat hij werd overgeplaatst van een specialistische analysefunctie naar een algemene recherchefunctie.
De Raad is van oordeel dat appellant daarmee de jegens hem getroffen maatregel van overplaatsing niet juist typeert. De korpsbeheerder heeft zijn beslissing immers gemotiveerd door te wijzen op de hogere graad van vertrouwelijke informatie waarvan wordt kennisgenomen in de functie van analist bij de CIE, vergeleken met die in de functie bij de recherche. Appellant heeft niet ontkend dat de functie van analist bij de CIE een vertrouwensfunctie is waarvoor de hoogste screening geldt, en dat de algemene recherchefunctie niet een zodanige functie is. De opvatting van de korpsbeheerder dat voor de eerstgenoemde functie noodzakelijk is dat de betrokkene een onvoorwaardelijk en onaangetast vertrouwen geniet, kan de Raad niet onjuist achten. Nu daarvan ten aanzien appellant niet meer gesproken kan worden, kan de Raad, met de rechtbank, de beslissing tot overplaatsing niet in strijd met enige rechtsregel achten. Dat de opgedragen functie aan appellant minder bevrediging geeft, is onvoldoende grond om daarover anders te oordelen.
3.2.2. De aangevallen uitspraak moet dus eveneens worden bevestigd voor zover daarbij het beroep van appellant tegen de overplaatsing ongegrond is verklaard.
4. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en J.H. van Kreveld als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.H. van Baalen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2007.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.J.H. van Baalen.
HD